Alle vervoegingen van het werkwoord opmalen

infinitivus - infinitief infinitive
opmalen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • maal op
 
  • maal op jij/je?
jij, je
  • maalt op
u
  • maalt op
hij
zij, ze
het
men
  • maalt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • malen op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opmaal
dat jij, je
  • opmaalt
dat u
  • opmaalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opmaalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opmalen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • maalde op
zij, ze
wij, we
jullie
  • maalden op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opmaalde
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opmaalden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgemalen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opmalend