Alle vervoegingen van het werkwoord oplaten

infinitivus - infinitief infinitive
oplaten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • laat op
 
  • laat op jij/je?
jij, je
  • laat op
u
  • laat op
hij
zij, ze
het
men
  • laat op
zij, ze
wij, we
jullie
  • laten op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • oplaat
dat jij, je
  • oplaat
dat u
  • oplaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • oplaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • oplaten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liet op
zij, ze
wij, we
jullie
  • lieten op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opliet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • oplieten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgelaten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • oplatend