Tegenwoordige tijd van het werkwoord openvliegen

infinitivus - infinitief infinitive
openvliegen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vlieg open
 
  • vlieg open jij/je?
jij, je
  • vliegt open
u
  • vliegt open
hij
zij, ze
het
men
  • vliegt open
zij, ze
wij, we
jullie
  • vliegen open
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • openvlieg
dat jij, je
  • openvliegt
dat u
  • openvliegt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • openvliegt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • openvliegen