Tegenwoordige tijd van het werkwoord openglijden

infinitivus - infinitief infinitive
openglijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • glij open
  • glijd open
 
  • glij open jij/je?
  • glijd open jij/je?
jij, je
  • glijdt open
u
  • glijdt open
hij
zij, ze
het
men
  • glijdt open
zij, ze
wij, we
jullie
  • glijden open
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • openglij
  • openglijd
dat jij, je
  • openglijdt
dat u
  • openglijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • openglijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • openglijden