Alle vervoegingen van het werkwoord opbrengen

infinitivus - infinitief infinitive
opbrengen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • breng op
 
  • breng op jij/je?
jij, je
  • brengt op
u
  • brengt op
hij
zij, ze
het
men
  • brengt op
zij, ze
wij, we
jullie
  • brengen op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opbreng
dat jij, je
  • opbrengt
dat u
  • opbrengt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opbrengt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opbrengen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bracht op
zij, ze
wij, we
jullie
  • brachten op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opbracht
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opbrachten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgebracht
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opbrengend