Alle vervoegingen van het werkwoord opblijven

infinitivus - infinitief infinitive
opblijven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • blijf op
 
  • blijf op jij/je?
jij, je
  • blijft op
u
  • blijft op
hij
zij, ze
het
men
  • blijft op
zij, ze
wij, we
jullie
  • blijven op
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • opblijf
dat jij, je
  • opblijft
dat u
  • opblijft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opblijft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opblijven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • bleef op
zij, ze
wij, we
jullie
  • bleven op
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • opbleef
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • opbleven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • opgebleven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • opblijvend
vertaling english translation
  • to stay up
  • to stay awake