Tegenwoordige tijd van het werkwoord ontbieden

infinitivus - infinitief infinitive
ontbieden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • ontbied
 
  • ontbied jij/je?
jij, je
  • ontbiedt
u
  • ontbiedt
hij
zij, ze
het
men
  • ontbiedt
zij, ze
wij, we
jullie
  • ontbieden