Alle vervoegingen van het werkwoord omverstoten

infinitivus - infinitief infinitive
omverstoten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • stoot omver
 
  • stoot omver jij/je?
jij, je
  • stoot omver
u
  • stoot omver
hij
zij, ze
het
men
  • stoot omver
zij, ze
wij, we
jullie
  • stoten omver
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • omverstoot
dat jij, je
  • omverstoot
dat u
  • omverstoot
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omverstoot
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omverstoten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • stootte omver
zij, ze
wij, we
jullie
  • stootten omver
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omverstootte
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omverstootten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • omvergestoten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • omverstotend