Tegenwoordige tijd van het werkwoord omvaren

infinitivus - infinitief infinitive
omvaren
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vaar om
 
  • vaar om jij/je?
jij, je
  • vaart om
u
  • vaart om
hij
zij, ze
het
men
  • vaart om
zij, ze
wij, we
jullie
  • varen om
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • omvaar
dat jij, je
  • omvaart
dat u
  • omvaart
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omvaart
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omvaren