Alle vervoegingen van het werkwoord omscheppen

infinitivus - infinitief infinitive
omscheppen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • schep om
 
  • schep om jij/je?
jij, je
  • schept om
u
  • schept om
hij
zij, ze
het
men
  • schept om
zij, ze
wij, we
jullie
  • scheppen om
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • omschep
dat jij, je
  • omschept
dat u
  • omschept
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omschept
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omscheppen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • schiep om
zij, ze
wij, we
jullie
  • schiepen om
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • omschiep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • omschiepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • omgeschapen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • omscheppend