Alle vervoegingen van het werkwoord neerlaten

infinitivus - infinitief infinitive
neerlaten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • laat neer
 
  • laat neer jij/je?
jij, je
  • laat neer
u
  • laat neer
hij
zij, ze
het
men
  • laat neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • laten neer
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • neerlaat
dat jij, je
  • neerlaat
dat u
  • neerlaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neerlaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neerlaten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liet neer
zij, ze
wij, we
jullie
  • lieten neer
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • neerliet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • neerlieten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • neergelaten
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • neerlatend