Alle vervoegingen van het werkwoord nazenden

infinitivus - infinitief infinitive
nazenden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zend na
 
  • zend na jij/je?
jij, je
  • zendt na
u
  • zendt na
hij
zij, ze
het
men
  • zendt na
zij, ze
wij, we
jullie
  • zenden na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nazend
dat jij, je
  • nazendt
dat u
  • nazendt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nazendt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nazenden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zond na
zij, ze
wij, we
jullie
  • zonden na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nazond
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nazonden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagezonden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nazendend