Tegenwoordige tijd van het werkwoord nawijzen

infinitivus - infinitief infinitive
nawijzen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • wijs na
 
  • wijs na jij/je?
jij, je
  • wijst na
u
  • wijst na
hij
zij, ze
het
men
  • wijst na
zij, ze
wij, we
jullie
  • wijzen na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nawijs
dat jij, je
  • nawijst
dat u
  • nawijst
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nawijst
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nawijzen