Alle vervoegingen van het werkwoord narijden

infinitivus - infinitief infinitive
narijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rij na
  • rijd na
 
  • rij na jij/je?
  • rijd na jij/je?
jij, je
  • rijdt na
u
  • rijdt na
hij
zij, ze
het
men
  • rijdt na
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijden na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • narij
  • narijd
dat jij, je
  • narijdt
dat u
  • narijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • narijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • narijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • reed na
zij, ze
wij, we
jullie
  • reden na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nareed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nareden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagereden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • narijdend