Alle vervoegingen van het werkwoord nahouden

infinitivus - infinitief infinitive
nahouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou na
  • houd na
 
  • hou na jij/je?
  • houd na jij/je?
jij, je
  • houdt na
u
  • houdt na
hij
zij, ze
het
men
  • houdt na
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nahou
  • nahoud
dat jij, je
  • nahoudt
dat u
  • nahoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nahoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nahouden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hield na
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielden na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nahield
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nahielden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagehouden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nahoudend