Alle vervoegingen van het werkwoord nageven

infinitivus - infinitief infinitive
nageven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geef na
 
  • geef na jij/je?
jij, je
  • geeft na
u
  • geeft na
hij
zij, ze
het
men
  • geeft na
zij, ze
wij, we
jullie
  • geven na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nageef
dat jij, je
  • nageeft
dat u
  • nageeft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nageeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nageven
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • gaf na
zij, ze
wij, we
jullie
  • gaven na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nagaf
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nagaven
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagegeven
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nagevend