Alle vervoegingen van het werkwoord nadragen

infinitivus - infinitief infinitive
nadragen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • draag na
 
  • draag na jij/je?
jij, je
  • draagt na
u
  • draagt na
hij
zij, ze
het
men
  • draagt na
zij, ze
wij, we
jullie
  • dragen na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nadraag
dat jij, je
  • nadraagt
dat u
  • nadraagt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nadraagt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nadragen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • droeg na
zij, ze
wij, we
jullie
  • droegen na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nadroeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nadroegen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nagedragen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nadragend