Alle vervoegingen van het werkwoord nabespreken

infinitivus - infinitief infinitive
nabespreken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bespreek na
 
  • bespreek na jij/je?
jij, je
  • bespreekt na
u
  • bespreekt na
hij
zij, ze
het
men
  • bespreekt na
zij, ze
wij, we
jullie
  • bespreken na
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • nabespreek
dat jij, je
  • nabespreekt
dat u
  • nabespreekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nabespreekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nabespreken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • besprak na
zij, ze
wij, we
jullie
  • bespraken na
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • nabesprak
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • nabespraken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • nabesproken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • nabesprekend
vertaling english translation
  • to review