Tegenwoordige tijd van het werkwoord miszeggen

infinitivus - infinitief infinitive
miszeggen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • miszeg
 
  • miszeg jij/je?
jij, je
  • miszegt
u
  • miszegt
hij
zij, ze
het
men
  • miszegt
zij, ze
wij, we
jullie
  • miszeggen