Tegenwoordige tijd van het werkwoord meekunnen

infinitivus - infinitief infinitive
meekunnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kan mee
 
  • kan mee jij/je?
  • kun mee jij/je?
jij, je
  • kan mee
  • kunt mee
u
  • kan mee
  • kunt mee
hij
zij, ze
het
men
  • kan mee
  • kunt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • kunnen mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meekan
dat jij, je
  • meekan
  • meekunt
dat u
  • meekan
  • meekunt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meekan
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meekunnen