Alle vervoegingen van het werkwoord meehebben

infinitivus - infinitief infinitive
meehebben
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • heb mee
 
  • heb mee jij/je?
jij, je
  • hebt mee
u
  • heeft mee
  • hebt mee
hij
zij, ze
het
men
  • heeft mee
  • hebt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • hebben mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meeheb
dat jij, je
  • meehebt
dat u
  • meeheeft
  • meehebt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meeheeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meehebben
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • had mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • hadden mee
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meehad
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meehadden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • meegehad
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • meehebbend