Alle vervoegingen van het werkwoord meebuigen

infinitivus - infinitief infinitive
meebuigen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • buig mee
 
  • buig mee jij/je?
jij, je
  • buigt mee
u
  • buigt mee
hij
zij, ze
het
men
  • buigt mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • buigen mee
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • meebuig
dat jij, je
  • meebuigt
dat u
  • meebuigt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meebuigt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meebuigen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • boog mee
zij, ze
wij, we
jullie
  • bogen mee
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • meeboog
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • meebogen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • meegebogen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • meebuigend