Verleden tijd van het werkwoord loswaaien

infinitivus - infinitief infinitive
loswaaien
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • woei los
  • waaide los
zij, ze
wij, we
jullie
  • woeien los
  • waaiden los
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • loswoei
  • loswaaide
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • loswoeien
  • loswaaiden