Tegenwoordige tijd van het werkwoord laten

infinitivus - infinitief infinitive
laten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • laat
 
  • laat jij/je?
jij, je
  • laat
u
  • laat
hij
zij, ze
het
men
  • laat
zij, ze
wij, we
jullie
  • laten