Tegenwoordige tijd van het werkwoord kwijten

infinitivus - infinitief infinitive
kwijten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kwijt
 
  • kwijt jij/je?
jij, je
  • kwijt
u
  • kwijt
hij
zij, ze
het
men
  • kwijt
zij, ze
wij, we
jullie
  • kwijten