Alle vervoegingen van het werkwoord kleinkrijgen

infinitivus - infinitief infinitive
kleinkrijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • krijg klein
 
  • krijg klein jij/je?
jij, je
  • krijgt klein
u
  • krijgt klein
hij
zij, ze
het
men
  • krijgt klein
zij, ze
wij, we
jullie
  • krijgen klein
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • kleinkrijg
dat jij, je
  • kleinkrijgt
dat u
  • kleinkrijgt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • kleinkrijgt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • kleinkrijgen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kreeg klein
zij, ze
wij, we
jullie
  • kregen klein
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • kleinkreeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • kleinkregen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • kleingekregen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • kleinkrijgend