Tegenwoordige tijd van het werkwoord klaarliggen

infinitivus - infinitief infinitive
klaarliggen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • lig klaar
 
  • lig klaar jij/je?
jij, je
  • ligt klaar
u
  • ligt klaar
hij
zij, ze
het
men
  • ligt klaar
zij, ze
wij, we
jullie
  • liggen klaar
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • klaarlig
dat jij, je
  • klaarligt
dat u
  • klaarligt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • klaarligt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • klaarliggen