Tegenwoordige tijd van het werkwoord kapotvriezen

infinitivus - infinitief infinitive
kapotvriezen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vries kapot
 
  • vries kapot jij/je?
jij, je
  • vriest kapot
u
  • vriest kapot
hij
zij, ze
het
men
  • vriest kapot
zij, ze
wij, we
jullie
  • vriezen kapot
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • kapotvries
dat jij, je
  • kapotvriest
dat u
  • kapotvriest
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • kapotvriest
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • kapotvriezen