Tegenwoordige tijd van het werkwoord inzenden

infinitivus - infinitief infinitive
inzenden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zend in
 
  • zend in jij/je?
jij, je
  • zendt in
u
  • zendt in
hij
zij, ze
het
men
  • zendt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • zenden in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inzend
dat jij, je
  • inzendt
dat u
  • inzendt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inzendt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inzenden