Alle vervoegingen van het werkwoord inwassen

infinitivus - infinitief infinitive
inwassen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • was in
 
  • was in jij/je?
jij, je
  • wast in
u
  • wast in
hij
zij, ze
het
men
  • wast in
zij, ze
wij, we
jullie
  • wassen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inwas
dat jij, je
  • inwast
dat u
  • inwast
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inwast
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inwassen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • waste in
zij, ze
wij, we
jullie
  • wasten in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inwaste
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inwasten
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingewassen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • inwassend