Tegenwoordige tijd van het werkwoord inspinnen

infinitivus - infinitief infinitive
inspinnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • spin in
 
  • spin in jij/je?
jij, je
  • spint in
u
  • spint in
hij
zij, ze
het
men
  • spint in
zij, ze
wij, we
jullie
  • spinnen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inspin
dat jij, je
  • inspint
dat u
  • inspint
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inspint
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inspinnen