Tegenwoordige tijd van het werkwoord inspannen

infinitivus - infinitief infinitive
inspannen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • span in
 
  • span in jij/je?
jij, je
  • spant in
u
  • spant in
hij
zij, ze
het
men
  • spant in
zij, ze
wij, we
jullie
  • spannen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inspan
dat jij, je
  • inspant
dat u
  • inspant
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inspant
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inspannen