Verleden tijd van het werkwoord inslijten

infinitivus - infinitief infinitive
inslijten
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sleet in
zij, ze
wij, we
jullie
  • sleten in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • insleet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • insleten