Alle vervoegingen van het werkwoord inslapen

infinitivus - infinitief infinitive
inslapen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • slaap in
 
  • slaap in jij/je?
jij, je
  • slaapt in
u
  • slaapt in
hij
zij, ze
het
men
  • slaapt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • slapen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inslaap
dat jij, je
  • inslaapt
dat u
  • inslaapt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inslaapt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inslapen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sliep in
zij, ze
wij, we
jullie
  • sliepen in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • insliep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • insliepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingeslapen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • inslapend
vertaling english translation
  • to put to sleep