Alle vervoegingen van het werkwoord inrijden

infinitivus - infinitief infinitive
inrijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rij in
  • rijd in
 
  • rij in jij/je?
  • rijd in jij/je?
jij, je
  • rijdt in
u
  • rijdt in
hij
zij, ze
het
men
  • rijdt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijden in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inrij
  • inrijd
dat jij, je
  • inrijdt
dat u
  • inrijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inrijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inrijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • reed in
zij, ze
wij, we
jullie
  • reden in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inreed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inreden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingereden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • inrijdend