Tegenwoordige tijd van het werkwoord inprijzen

infinitivus - infinitief infinitive
inprijzen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • prijs in
 
  • prijs in jij/je?
jij, je
  • prijst in
u
  • prijst in
hij
zij, ze
het
men
  • prijst in
zij, ze
wij, we
jullie
  • prijzen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inprijs
dat jij, je
  • inprijst
dat u
  • inprijst
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inprijst
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inprijzen