Alle vervoegingen van het werkwoord inkrijgen

infinitivus - infinitief infinitive
inkrijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • krijg in
 
  • krijg in jij/je?
jij, je
  • krijgt in
u
  • krijgt in
hij
zij, ze
het
men
  • krijgt in
zij, ze
wij, we
jullie
  • krijgen in
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • inkrijg
dat jij, je
  • inkrijgt
dat u
  • inkrijgt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inkrijgt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inkrijgen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kreeg in
zij, ze
wij, we
jullie
  • kregen in
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • inkreeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • inkregen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • ingekregen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • inkrijgend