Tegenwoordige tijd van het werkwoord goedvinden

infinitivus - infinitief infinitive
goedvinden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vind goed
 
  • vind goed jij/je?
jij, je
  • vindt goed
u
  • vindt goed
hij
zij, ze
het
men
  • vindt goed
zij, ze
wij, we
jullie
  • vinden goed
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • goedvind
dat jij, je
  • goedvindt
dat u
  • goedvindt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • goedvindt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • goedvinden