Alle vervoegingen van het werkwoord goedhouden

infinitivus - infinitief infinitive
goedhouden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • hou goed
  • houd goed
 
  • hou goed jij/je?
  • houd goed jij/je?
jij, je
  • houdt goed
u
  • houdt goed
hij
zij, ze
het
men
  • houdt goed
zij, ze
wij, we
jullie
  • houden goed
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • goedhou
  • goedhoud
dat jij, je
  • goedhoudt
dat u
  • goedhoudt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • goedhoudt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • goedhouden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • hield goed
zij, ze
wij, we
jullie
  • hielden goed
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • goedhield
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • goedhielden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • goedgehouden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • goedhoudend