Tegenwoordige tijd van het werkwoord goeddoen

infinitivus - infinitief infinitive
goeddoen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • doe goed
 
  • doe goed jij/je?
jij, je
  • doet goed
u
  • doet goed
hij
zij, ze
het
men
  • doet goed
zij, ze
wij, we
jullie
  • doen goed
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • goeddoe
dat jij, je
  • goeddoet
dat u
  • goeddoet
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • goeddoet
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • goeddoen