Tegenwoordige tijd van het werkwoord gewaarworden

infinitivus - infinitief infinitive
gewaarworden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • word gewaar
 
  • word gewaar jij/je?
jij, je
  • wordt gewaar
u
  • wordt gewaar
hij
zij, ze
het
men
  • wordt gewaar
zij, ze
wij, we
jullie
  • worden gewaar
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • gewaarword
dat jij, je
  • gewaarwordt
dat u
  • gewaarwordt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • gewaarwordt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • gewaarworden