Alle vervoegingen van het werkwoord gelijktrekken

infinitivus - infinitief infinitive
gelijktrekken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • trek gelijk
 
  • trek gelijk jij/je?
jij, je
  • trekt gelijk
u
  • trekt gelijk
hij
zij, ze
het
men
  • trekt gelijk
zij, ze
wij, we
jullie
  • trekken gelijk
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • gelijktrek
dat jij, je
  • gelijktrekt
dat u
  • gelijktrekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • gelijktrekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • gelijktrekken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • trok gelijk
zij, ze
wij, we
jullie
  • trokken gelijk
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • gelijktrok
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • gelijktrokken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gelijkgetrokken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • gelijktrekkend