Alle vervoegingen van het werkwoord gelijkkomen

infinitivus - infinitief infinitive
gelijkkomen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kom gelijk
 
  • kom gelijk jij/je?
jij, je
  • komt gelijk
u
  • komt gelijk
hij
zij, ze
het
men
  • komt gelijk
zij, ze
wij, we
jullie
  • komen gelijk
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • gelijkkom
dat jij, je
  • gelijkkomt
dat u
  • gelijkkomt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • gelijkkomt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • gelijkkomen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kwam gelijk
zij, ze
wij, we
jullie
  • kwamen gelijk
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • gelijkkwam
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • gelijkkwamen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • gelijkgekomen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • gelijkkomend