Tegenwoordige tijd van het werkwoord gelden

infinitivus - infinitief infinitive
gelden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • geld
 
  • geld jij/je?
jij, je
  • geldt
u
  • geldt
hij
zij, ze
het
men
  • geldt
zij, ze
wij, we
jullie
  • gelden