Alle vervoegingen van het werkwoord dubbelvouwen

infinitivus - infinitief infinitive
dubbelvouwen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • vouw dubbel
 
  • vouw dubbel jij/je?
jij, je
  • vouwt dubbel
u
  • vouwt dubbel
hij
zij, ze
het
men
  • vouwt dubbel
zij, ze
wij, we
jullie
  • vouwen dubbel
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dubbelvouw
dat jij, je
  • dubbelvouwt
dat u
  • dubbelvouwt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dubbelvouwt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dubbelvouwen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • vouwde dubbel
zij, ze
wij, we
jullie
  • vouwden dubbel
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dubbelvouwde
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dubbelvouwden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • dubbelgevouwen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • dubbelvouwend