Tegenwoordige tijd van het werkwoord dichtzitten

infinitivus - infinitief infinitive
dichtzitten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zit dicht
 
  • zit dicht jij/je?
jij, je
  • zit dicht
u
  • zit dicht
hij
zij, ze
het
men
  • zit dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • zitten dicht
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dichtzit
dat jij, je
  • dichtzit
dat u
  • dichtzit
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichtzit
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichtzitten