Alle vervoegingen van het werkwoord dichtvallen

infinitivus - infinitief infinitive
dichtvallen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • val dicht
 
  • val dicht jij/je?
jij, je
  • valt dicht
u
  • valt dicht
hij
zij, ze
het
men
  • valt dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • vallen dicht
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • dichtval
dat jij, je
  • dichtvalt
dat u
  • dichtvalt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichtvalt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichtvallen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • viel dicht
zij, ze
wij, we
jullie
  • vielen dicht
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • dichtviel
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • dichtvielen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • dichtgevallen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • dichtvallend