Tegenwoordige tijd van het werkwoord delven

infinitivus - infinitief infinitive
delven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • delf
 
  • delf jij/je?
jij, je
  • delft
u
  • delft
hij
zij, ze
het
men
  • delft
zij, ze
wij, we
jullie
  • delven