Tegenwoordige tijd van het werkwoord binnensteken

infinitivus - infinitief infinitive
binnensteken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • steek binnen
 
  • steek binnen jij/je?
jij, je
  • steekt binnen
u
  • steekt binnen
hij
zij, ze
het
men
  • steekt binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • steken binnen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • binnensteek
dat jij, je
  • binnensteekt
dat u
  • binnensteekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnensteekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnensteken