Tegenwoordige tijd van het werkwoord binnenroepen

infinitivus - infinitief infinitive
binnenroepen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • roep binnen
 
  • roep binnen jij/je?
jij, je
  • roept binnen
u
  • roept binnen
hij
zij, ze
het
men
  • roept binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • roepen binnen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • binnenroep
dat jij, je
  • binnenroept
dat u
  • binnenroept
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnenroept
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnenroepen